Utrechts jasje ontrafeld

Mijn man kan het niet nalaten om af en toe op straat mensen te vragen of hij een foto mag maken van het weefsel van hun vest, jasje of jas wanneer hij een bijzonder weefsel meent te hebben ontdekt. Een scherpe foto van minimaal één rapport in het patroon is in principe voldoende om een weefbrief op te kunnen maken. In sommige gevallen zou het mooi zijn om ook een foto van de achterkant te maken. Hij is echter nog niet zover -zegt hij- dat hij ook een tornmesje bij zich gaat dragen.

De foto van dit weefsel heeft hij gemaakt op de Catharijnesingel bij station Utrecht Centraal. Het korte getailleerd jasje met lange mouwen werd gedragen door een jonge vrouw. Haar vriend keek even vreemd op toen mijn man haar vroeg of hij een foto mocht maken (“Alleen van een stukje weefsel!”), maar eigenaresse stemde er mee in.

Ik vond het meteen een prachtige stof: mooie kleurcombinatie en structuur. Op het oog heel eenvoudig van opzet maar bij het ontrafelen bleek het toch iets complexer te zijn…

Wanneer je een monster van het weefsel hebt kun je dat letterlijk ontrafelen. Door inslag voor inslag (of ketting voor ketting) los te pulken, kun je zien hoe het is opgebouwd. Vanaf een foto is dat iets lastiger. Het is dan handig om ergens in de foto te beginnen en draadje voor draadje op een blad te tekenen totdat je een herhaling of ‘rapport’ tegen komt.

Dit is het inrijg en inslag rapport van het bovenstaande weefsel. Het telt een rapport van twaalf bij twaalf in een combinatie van twee dunne, twee dikke, vier dunne, twee dikke en twee dunne draden.

Vervolgens zet je het rapport om in een patroontekening (linksboven). Met de nummering van de verschillende kolommen kun je bepalen hoeveel verschillende kettingcombinaties -schachten dus- je nodig hebt en met de nummering van de rijen hoeveel verschillende inslag combinaties er zijn.

Op basis van een rechte inrijg (linksonder) en lineaire trapvolgorde (rechts boven) kun je de aanbinding intekenen. Ofwel: welke trapper bedient welke schachten.

In het schema hierboven kun je zien dat er twee schachten identiek zijn: schacht nummer 1 en nummer 6 komen op twee plaatsen in het rapport voor. Dat betekent dat ik in totaal tien verschillende schachten nodig heb in plaats van twaalf.

In principe zou ik ook met tien trappers uit de voeten kunnen. Maar dan wordt de trapvolgorde 1-2-3-4-5-6-1-7-8-9-10-6. Omdat de verschillende inslagen al aandacht genoeg vragen hou ik het op twaalf trappers met een simpele repeterende trapvolgorde (van 1 naar 12 en weer opnieuw) . Over de verschillende inslagen gesproken: merk op dat het weefrapport weliswaar 12 bij 12 is, maar dat het kleurrapport vier maal groter is, namelijk 48 bij 48 draden.

Je ziet, er komt nog wel het een en ander bij kijken om een ogenschijnlijk eenvoudig weefsel te analyseren. En dat maakt het -zegt mijn man- daarom extra leuk! Het is nu aan mij om binnenkort het patroon van papier weer terug in stof te krijgen, daar ligt mijn kracht en voldoening 😄.